Ceterach officinarum heeft zich inmiddels al goed gevestigd in de rotstuin. Overal duiken er zaailingen op. Het is een van de mooiste dwergvaren om in de rotstuin te hebben, maar op veel plaatsen beginnen ze nu zelfs al hinderlijk te worden omdat ze te talrijk worden. Nooit gedacht toen ik 20 jaar geleden mijn eerste plantje kon aanschaffen. Wordt overigens weinig aangeboden.
Ik ben echt blij dat iemand eindelijk het onderwerp varens heeft opgepakt... want ik ben al zo'n drie jaar behept met het varenvirus.
Asplenium ceterach is natuurlijk een klassieker voor het tufsteengebied, hoewel hij goed groeit in alle substraten. Ik vind de verschillende groeivormen ook interessant. Naast de langwerpige, slanke bladeren heb ik ook een kloon met korte, meer afgeronde bladeren (foto 1).
Deze heb ik vermeerderd door sporen 01/22.
Er zijn nog andere zeer kleine varens die magische taferelen kunnen creëren in de rotstuin. Slechts een paar centimeter hoog is bijvoorbeeld
Onoclea sensibilis "Nana" (foto 2).
Cheilanthes wootonii (foto 3) uit het zuiden van de VS voelt zich ook erg thuis in zonnig tufsteen.
Een van mijn absolute favorieten is echter een dwergsoort die uitsluitend op Vancouver Island voorkomt en die sommigen van jullie misschien al kennen van de lezingen van mijn goede vriend Paul Spriggs...
Adiantum aleuticum var. suppumilum
(foto 4).
Hij wordt ongeveer tien centimeter hoog hier waar ik woon en is betoverend met zijn frisgroene bladeren die elkaar als dakpannen overlappen.
Paul verzamelde de sporen in de herfst van 2022 op de krijtrotsen bij Mystic Beach op Vancouver Island. Ook hier was mijn eerste poging tot sporenvermeerdering meteen een succes. Ik heb deze endemische plant zowel in schaduwrijke tufstenen als in zure omgevingen.
In ieder geval zou ik heel blij zijn als we in de toekomst wat meer aandacht zouden besteden aan de kleine varens... ze zijn het waard.